De oorsprong van de Smoushond (vervolg)

Abraas wilde niet zeggen hoe hij aan de hondjes kwam, maar de gangbare mening is dat het ras is ontstaan uit de (al of niet met andere rassen gekruiste) gele exemplaren van de ouderwetse ruwharige Duitse Pinscher (de huidige Schnauzer), die door de Duitsers als miskleur beschouwd werden. Hoe het zij, het ras beleefde een korte bloeiperiode. Op de tweede hondententoonstelling in ons land (in 1874; de eerste werd gehouden in 1872, eveneens door de Hollandsche Maatschappij van Landbouw), waren maar liefst 6 kort-harige en 13 langharige Smouzen aanwezig! Maar op de eerste Cynophilia-tentoonstellingen, in 1890 en 1891, waren er nog maar 4...
In 1920 werd er een poging gedaan tot herstel van het ras. Toepoel en Clarion zochten de vele voor Smousjes gehouden honden uit en buiten deze heren om zette de in 1905 opgerichte Hollandse Smoushonden Club de fokkerij voort; helaas met weinig succes: het grote publiek voelde meer voor spectaculaire buitenlandse honden.
Kort voor de tweede wereldoorlog werd een nieuwe poging gedaan. De Smoushondenclub wist een Hollandse Keeshonden fokster, mevrouw C.J.C. van den Hurk-Kleyn in Bilthoven, over te halen het eens met de Smouzen te proberen. Ze accepteerde na veel aarzeling een teefje van de Club en ... was binnen de kortste keren een enthousiast Smouzenliefhebster. De ‘Rekelensteyn’ kinderen van haar Judith vormden tezamen met de ‘Varia’ honden van die andere vurige promotor van het ras, mevrouw S.P. Nagel-van der Sluys uit Hillegersberg, een goede basis voor een nieuwe opbouw, naar het scheen.
Helaas, de oorlog maakte een eind aan deze illusies, als aan zovele andere. In het Stamboek van na de oorlog (de Smouzen stonden overigens allemaal in de Bijlagen), vindt men nog slechts vier nesten aangegeven: één van mevrouw v.d. Hurk, geboren juni 1946; twee (juni ’46 en oktober ’47) van de heer H. Bos in Hoorn, die nog een vertwijfelde poging heeft gedaan het ras te redden, maar, naar hij mij vertelde, vastliep op het probleem der ondervoorbijters; en als hekkensluiter een nest in april ’49 van mevrouw F.G.H. Hazeloop-Boer in Alkmaar. Dat is nu dus haast 25 jaar geleden en zo oud wordt zelfs de taaiste Smous niet.
Dat een ras niet voorgoed verdwenen hoeft te zijn, bewijst het feit, dat er op tentoonstellingen vele fraaie Kooikers, Schapendoezen, Drentsche Patrijshonden, Friese Stabij’s en Wetterhounen te zien zijn; om maar wat inheemse rassen te noemen, die uit de goot zijn opgeraapt. Waarom zou dat niet ook bij de Smoushond kunnen, redeneerden Mia van Woerkom en ondergetekende, die beiden goede herinneringen hadden aan zo’n ruige gele rakker.   Zo gezegd, zo gedaan.
Allereerst spoorden we, veelal via het bevolkingsregister, een aantal in het Stamboek vermelde vroegere eigenaars op, teneinde uit oude foto’s een goed beeld van de toenmalige Smous in ons hoofd te krijgen. Een grote hulp daarbij was een album met kiekjes van vele Smoushonden uit de vooroorlogse tijd, dat ons te leen werd gegeven.
Dat leerde ons twee dingen: ten eerste dat de Smous uit die tijd allesbehalve goed doorgefokt was en ten tweede dat de poging van veel oudere datum om het ras te verbeteren door kruising met de Ierse Terriër wat al te goed geslaagd was: de meeste honden hadden Terriër hoofden. Als je die, ongetwijfeld meer ‘glamour’ bezittende, exemplaren uit de tweede helft van de dertiger jaren vergelijkt met de afbeeldingen in “Onze Smoushondjes” uit 1902, welk zeldzaam werkje ons welwillend werd afgestaan, dan zie je bovendien dat de vacht en speciaal het garnituur heel wat overvloediger zijn geworden, waarbij overigens de zich slechts als V. aanduidende auteur ook al over te lange voorsnuiten klaagt. De gecoupeerde oortjes gaven de hondjes natuurlijk een heel andere uitdrukking.
Dat snijden van oren en staarten brengt me op een ander probleem. In de dertiger jaren liet men de oren reeds gaaf ‘en dan hangen ze’, staat er bij de beschrijving in “Toepoels Hondenencyclopaedie”. Inderdaad, al die Smouzen hadden hangende oren. Dat neemt niet weg, dat in de raspunten nog steeds stond: “Oren hoog aangezet, rechtopstaand; gecoupeerd of ongecoupeerd”. Dat is duidelijk zou je zeggen; of ze nu wel of niet gecoupeerd werden, staan moesten ze! Laat je echter die puntkomma achter rechtopstaand weg, dan klopt de zin wel met de feitelijke toestand! Maar was dat de bedoeling?

Geschreven door mevrouw H.M. Barkman-van der Weel in oktober 1973

terug naar historie